Julia juicht – en heeft problemen met haar koelkast
Vanuit Noord-Brabant gaat Julia Kroonen (21) voor het derde jaar naar de HvA om te studeren. Terug naar de grote stad, na een lange tijd achter de laptop in haar slaapkamer; Julia schrijft het allemaal op. Deze week over haar nieuwe vriend, die zich bij haar koelkast nestelt.
Het lag er weer. Datzelfde ronde plasje als gisteren. Op precies dezelfde plek: naast de koelkast. Voor de zoveelste keer deze week dweilde ik het op. Waar kwam het toch vandaan? Ik schoof mijn koelkast heen en weer. Het ding zelf lekte niet. Wat moest dat plasje hier dan?
Na een helse avond hospiteren heb ik een kamer gevonden waar ik een maandje in mag verblijven. Deze is volledig gemeubileerd, er staat ook een kleine koelkast. En blijkbaar nog iets anders, want een paar dagen na mijn intrede in de kamer heeft de koelkast er een vriendje bij. De plas.
Toen ik hem zag, dacht ik alleen maar: oké, die leeft hier vanaf nu ook. Bij de gedachte dat er iets mis zou zijn met de koelkast, zakte de moed mij in de schoenen. De koelkast lekte niet, maar zelfs al zou hij dat doen: ik weet toch niet hoe ik dat op moet lossen. Ik ben geen installateur. Sterker nog: ik ben onhandig. Dus ja, ik accepteerde het maar.
‘Hij mocht hier wonen, maar dan wel volgens mijn regels’
In de koelkast was ook niks te zien. ‘Prima, kom hier maar wonen’, zei ik daarom maar tegen de plas die iedere ochtend ineens naast de koelkast kwam zitten. Om te zorgen dat het geen troep werd, dweilde ik hem wel iedere dag op. Want wat nou als hij in de vloer zou trekken en er ineens een vlek zou ontstaan? Hij mocht hier wonen, maar dan wel volgens mijn regels.
Een week lang ging het goed tussen ons. ‘Goedemorgen’, zei ik ’s ochtends, wanneer ik uit de koelkast mijn ontbijt wilde halen. Nadat hij toegekeken had hoe ik mijn boterhammen at, kreeg hij een liefdevolle aai van de dweil. ‘Tot morgen’, hoorde ik hem nog net zeggen.
Maar aan ieder sprookje komt een eind. Hoewel ik me heel de week niet aan hem heb geïrriteerd, knapte er op zondag toch iets bij mij. Wéér ging ik met die dweil over het plasje heen. ‘Wat dóét hij nou eigenlijk bij mij?’, vroeg ik me hardop af. Dit kon zo toch niet langer? Hij hoorde hier niet. Hem weg laten werken door een installateur durfde ik nog niet, maar mijn huisgenootje wilde wel kijken wat er aan de hand was.
Zij – ook geen installateur of op andere manier bekend met koelkasten - bestudeerde mijn koelkast aandachtig. ‘Tja’, zei ze. ‘Tja’, zei ik terug. ‘Proef het eens’, zei ze daaropvolgend. Proeven?! Nooit. Ik vond het niet erg om mijn tijdelijke vriend op te eten, maar wat nou als het één grote bacterie was? Een vieze vloeibare schimmel of zo? ‘Dan doe ik het wel’, zei ze. Ze stak haar vinger in de plas en proefde. ‘Aha.’
Ik besloot ook maar te proeven. En ja hoor, het was seven-up. Ik keek in de koelkast en zag dat de o-zo-nieuwe fles inmiddels halfleeg was. Dat verklaarde een hoop. Opgelucht nam ik afscheid van de plas. Hij is sinds de confrontatie niet meer teruggekomen.